zondag 24 februari 2008

Orsine Koorndijk - Het Orakel van Paramaribo


Succesvol ouder worden

Met de debuutroman ‘Gudu Syu.. Syu.. – Het Orakel van Paramaribo’ van Orsine Koorndijk (pseudoniem voor Orsine Nicol) is een nieuwe Surinaamse schrijfster – met historische diepgang – opgestaan aan het firmament. Het boek handelt over de hardnekkige en funeste Surinaamse roddel- en achterklapcultuur. Binnen het historische frame van een vervlogen tijd in Paramaribo, toen de hypocriete en dubbele moraal van het rooms-katholicisme diepe striemen naliet. ‘Want wat konden die grote heilige vrouwen slaan! Wreed en ongecontroleerd, alsof hun leven op het spel stond. Het leek op een heuse orgie.’

Toen Orsine Koorndijk (59) mij een stief half jaartje geleden aanbood een voorproefje van haar manuscript te nemen was ik niet bepaald happig. Stel dat het manuscript zo slecht is; wie ben ik dan dat te moeten stellen? Dus werd het een ja met de nodige angst en beven. Achteraf volstrekt onnodig. Met haar debuutroman ‘Gudu.. syu.. syu.. – Het orakel van Paramaribo’ is een nieuwe Surinaamse auteur opgestaan aan het firmament. Eén met historische diepgang. Met het Orakel van Paramaribo beland je in een adembenemende roetsjbaan die je meevoert naar een nog vrijwel onbeschreven stukje Surinaamse historie die nog heel dichtbij ons staat. “Ik hou van geschiedenis. Dat heb ik al van kinds af aan. Op school scoorde ik erg goed ervoor”, vertelt Koorndijk. “De verschillende ouma’s vertelden over de geschiedenis van Suriname, hoe ze met elkaar leefden toen ik jaar of vier tot zes was. Ouma Eugenie nam me steeds aan de hand mee naar de Waterkant, dan vertelde ze over slaven die er met de schepen aankwamen en de voorouders - den bigi sma fu unu. Ik vond dat altijd heel mysterieus. Toen is waarschijnlijk mijn liefde ontstaan voor geschiedenis. Zo ben ik me ook op de naam Afrika, die ouma Eugene noemde, gaan focussen. Mij werd toen al gezegd: ‘Nooit vergeten’.”

In haar woonkamer fungeert een ronde bijzettafel als altaar met daarop een opengeslagen bijbel en andere heilige relikwieën. Aan de wand hangen een afbeelding van Mekka, veel Afro-religieuze voorstellingen en zelfgemaakte kleurrijke schilderijtjes. “Ik heb van alle religiën een stukje in mij. Ik wil met alles staan in mijn relatie met God”, vertelt Koorndijk. Hoofdingrediënten in het Orakel van Paramaribo zijn het rooms-katholicisme en de hardnekkige Surinaamse roddel- en achterklapcultuur. Vandaar dat ‘syu.. syu..’.
“Die syu-syu-cultuur leeft nog steeds sterk. Ook ik doe er soms aan mee helaas”, biecht ze op. “We zijn er allemaal onderdeel van. Ontkennen maakt je geest nog meer ziek. Een citaat die ik overgenomen heb van Jada Pinkett-Smith in gesprek met Oprah Winfrey. Het houdt ons achter; we zeggen dingen niet zoals ze zijn.”
Het betreft dan niet alleen pijnlijke kwesties zoals incest, mishandeling, huiselijk geweld en seksueel misbruik, maar ook je vermeende (inferieure) maatschappelijke status. Die werd vroeger vooral bepaald door je huidskleur en je nest, waardoor in Suriname op grote schaal donkere meisjes ondanks betere schoolresultaten toch niet doorstroomden naar het hogere onderwijs. Terwijl matige lichtgekleurde klasgenoten werden voorgetrokken. Ook later in de grote maatschappij – wat overigens nog steeds gebeurd.
Dit laatste overkomt het opgroeiende en ontwapende meisje Gladys ‘Mye’, tijdens haar verblijf van het RK-meisjesinternaat op Combé. ‘De donkere huidkleur had, aldus de zuster, ook te maken met zonde, verderf, slechtheid, kattenkwaad, domheid, mislukkingen en allerlei onaangenaams’, schrijft Mye in haar correspondentie aan ‘Gudu’, Rosie. ‘Een donker gekleurd meisje was dan ook altijd “dom”. Ik was, in de ogen van de zusters, niet een zwart meisje maar melkchocoladebruin.’ En de lijfstraffen in het internaat waren genadeloos. ‘Want wat konden die grote heilige vrouwen slaan! Ongewoon slaan. Wreed en ongecontroleerd, alsof hun leven op het spel stond. Het leek op een heuse orgie.’ En geliefd marteltuig is een dikke bruinharthouten lat met de bijnaam ‘Swit’ mi lekker’.

Koorndijk sleept de lezer via de ogen en denkniveau van de jonge Mye mee in een ongedwongen en sfeerrijke toon. Maar dwars door het netvlies van onschuld neem je een wrede en meedogenloze wereld waar, waarbij het RK-geloof door de godvrezende zusters net zo makkelijk wordt gebruikt als het dagelijkse washandje om hun onrecht en (wrede) onrechtvaardigheid jegens de meisjes weg te wassen. Het toen heersende hypocriete en dubbele moraal van het rooms-katholicisme wordt op deze wijze onversneden neergezet.
De wijze waarop Koorndijk bijvoorbeeld beschrijft hoe Pater Herman op meer dan oerdriftelijke wijze de ‘zieke’ zuster Louise op haar ziekbed komt ‘genezen’, is buitengewoon adembenemend. En niet op de laatste plaats vanwege de jonge Mye die zich op dat moment onder het bed bevindt en meent dat het gaat om ‘exorcisme’. Prima, is haar naïeve gedachtegang, maar waarom moet het met zoveel ‘pakslaag’ van de kreunende, kermende en zuchtende – soms toch ook wel giechelende – zuster Louise gepaard gaan? Kleine Mye moet zich echt inhouden om niet onder het bed vandaan te kruipen om zuster Louise te hulp te schieten. Het laat zich raden dat deze duiveluitdrijving door Pater Herman vet autobiografisch is. Net zoals bij Mye kwam ook bij Koorndijk pas op latere leeftijd dit bedrog naar boven. ‘Mijn God. O, mijn God. Dat deden ze, die beesten. Die duivels’, gilt Mye het uit tijdens een therapiesessie op de Sociale Academie ten overstaan van medestudenten. “Ik had hierover zoveel boosheid dat ik er elke keer van moest trillen”, vertelt Koorndijk. “Het is zelf zover gegaan dat ik helemaal niet meer naar de kerk ging. Ik ben nu nog gelovig maar geen aanhanger van een kerk.” Maar nu zegt ze mild en vergevingsvol: “Het waren gewoon menselijke behoeften.” Schaterlachend: “Weliswaar geheiligd.”

Koorndijk is op nog een ander vlak milder geworden. Vroeger kon ze zich niet voorstellen dat een zwarte man niet van een zwarte vrouw kon houden. “Het speelt nog steeds helaas, maar ik ben in contact gekomen met andere volkeren, ook onder hen speelt het. Vroeger was ik er fel tegen gekant, maar nu ben ik wat milder. Ook dat is menselijk zie ik nu. Maar nog steeds vind ik dat zulke mensen een krwasi moeten krijgen.”
“Ik had het waarschijnlijk nodig voor zelfbehoud. Als zwarte vrouw moest ik mij voortdurend bewijzen en ik had daar geen zin in. Mijn ex-echtgenoot zei ooit dat hij met een witte vrouw beter af zou zijn. Ik was in die tijd al behoorlijk gevormd. Het moet ook trouwens dat je als mens veranderd om jezelf niet onmogelijk te maken in het leven en onuitstaanbaar voor anderen. Ieder mens ondergaat fysiologische, spirituele, sociologische en biologische veranderingen. Je moet je daaraan overleveren, het over je heen laten gaan; dan pas word je succesvol ouder. Op dit moment bevind ik me nu op die golf. Dat voelt lekker. Het staat ook in een van de dagteksten: ‘Laat God begaan’.”
Koorndijk kwam op haar achttiende naar Nederland. In de jaren zeventig keerde ze terug naar Suriname waar ze enkele jaren ‘bewust’ werkte als leerkracht in de volkswijk Abrabroikie en het binnenland. Haar standplaats Brownsweg, om precies te zijn het transmigratiedorp Nieuw Ganzee. Vanuit daar trok ze eropuit naar al die dorpen aan de Boven-Suriname: van Nieuw Ganzee tot Mamadan. “Om bewust allerlei dingen mee te maken”, vertelt ze over haar remigratie destijds. “Het was een openbaring waarvan ik nog steeds profiteer. Ik ben verbaasd en blij als mensen het mooie van hun geboorteland Suriname nu zien. Heb ik allemaal al meegemaakt. Hierdoor kreeg ik ook nog meer interesse voor Afrika. Maar ook in de andere etnische groepen en hun achtergronden.”
Na de eerste militaire coup vertrok ik opnieuw naar Nederland. Dat was overigens niet de aanleiding. “Ik stond al op het punt om te gaan. Er waren namelijk veel omstandigheden waarmee ik gewoon geen vrede kon hebben, zoals seksueel misbruik van vrouwen die een baan wilde hebben, de armoede om me heen, daarin werd ik meegetrokken. Ik besteedde vrijwel mijn gehele salaris aan arme ouders.” Ze ziet haar vertrek niet als weglopen maar als ‘lijfsbehoud’.

Koorndijk wilde zich aanvankelijk met schrijven onsterfelijk maken. In 2005 overleefde ze een hersenbloeding, wat haar nederig en dankbaar voor het leven heeft gemaakt én voor iedere nieuwe beweging die ze weer kan maken. “Nu pas realiseer ik me dat bewust zijn van je bewegingen ook iets van de hersenen is. Zo had ik in het begin niet door als ik mijn arm bewoog; pas als ik ernaar keek bemerkte ik het.”
Ook is ze dankbaar om haar drie zonen Jeffrey (41), Martin (38) en Claude (34). “Ze hadden en hebben ineens elke dag te maken met een zieke moeder, die langzaam herstellende is. De jongste zei onlangs nog: ‘Drie jaar geleden kon je niets bewegen’. De oudste vertelde dat hij elke dag heeft gehuild als hij naar het ziekenhuis en het revalidatiecentrum kwam. De eerste keer had hij niet door dat het tranen waren die vloeiden; hij deed toen zijn ruitenwissers aan. Ze waren heel beschermend naar mij toe. Alle drie zeiden: ‘Alles wat je in ons hebt geïnvesteerd krijg je weer terug. Ze komen nog steeds elke dag bij me langs.” *

Ga naar: 'Foto albums boekpresentatie'

Dit is een bewerking van een artikel in: de Ware Tijd van 16 februari